Houtsnijder N.M.Kuik

De houtsnijder N.M. Kuik en Oisterwijk.

Hij was in de jaren direct na de tweede wereldoorlog een opvallende en bekende figuur in het dorp. Toch was hij geen Oisterwijker, hij was geboren en getogen in Utrecht. Zijn vader –een Dokkummer- en zijn grootvader –afkomstig uit Sint Anna-Parochie- waren telgen uit een Fries geslacht van schrijnwerkers. Zij beoefenden het ambacht van kinds af aan.Toen hij twaalf jaar oud was stond hij al aan de werkbank. Hij leerde het vak bij de in het vak vergrijsden, die het steek- en snijwerk in hun vingertoppen hadden. Toch verzette hij zich tegen de oude vormen. Lange tijd trachtte men alles te perfectioneren. Het moest, zoals het heette, klassiek zijn.
Maar dit “klassieke” was zonder leven.

Naar de opvatting van de jonge Kuik sneed men in hout alles zó perfect, dat het dood was. Kuik zocht juist het leven. Als hij een brok hout nam zag hij reeds de vorm van hetgeen hij wilde uitbeelden. Slechts enkele sneden met het mes, wat hakken en steken met de beitel en hij was er. Dat was voor hem het aantrekkelijke, om met de geringste middelen het grootste effect te bereiken. In dit werk groeide hij.

Als kunstenaar zag hij in het dode hout, in een stronk of tak, méér dan de oppervlakkige wandelaar. Hij ontdekte er een bepaalde vorm in en met zijn scheppende geest en handen liet hij anderen zien wat hij –de dromer- er in zag.

Hij hield van de natuur en beschouwde deze als een bron vanwaar alles komt. Ook de eenzaamheid was hem lief. Op uitnodiging van een kennis kwam hij in Oisterwijk terecht en verbleef in het huis “Op Honk” aan de Adervendreef.

Heel Oisterwijk kende hem: de magere, rechtop-gaande man, de zwarte hoed op en een staf in de hand. Hij dwaalde dagelijks door de bossen en steeds opnieuw werd hij getroffen door de uiteenlopende facetten van de schoonheid van Oisterwijk. Volgens hem was het nergens in Nederland zo mooi: “het is de afwisseling die Oisterwijk zo uniek maakt; elke vijfhonderd meter vindt men een ander landschap, een ander tafereel”.

Omdat men hem dagelijks zag zwerven langs bos, heide en ven, vroeg iemand hem eens: “Wat zoekt u daar toch?” Zijn antwoord luidde: “Niets, alles is er “.

Zijn gereedschap had hij steeds bij zich. Als hij onderweg een tak, een boomstronk, een omgevallen boom of stobbe vond, sneed hij datgene er in wat hij er in zag. Hij hield rekening met de houtsoort, met de nerven, de knoesten, de jaarringen. Hoe grover de houtsoort, hoe meer hij er wist uit te halen.

Kuik liet overal zijn sporen na. Op tientallen plaatsen stond zijn werk, zodat de toerist geheel onverwacht op zijn wandeling ergens een gebeeldhouwde kop van mens, dier of monster kon vinden. Jammer genoeg zijn deze beelden verloren gegaan door vernielzucht en verzamelwoede.

Maar Kuik was Oisterwijk ook dankbaar. Toen men met plannen rondliep om in het dorp een grote kerststal op te bouwen, werden deze met hem besproken. Onmiddellijk was hij bereid de beelden: het Kind, Maria, Jozef, de herders, de os, de ezel en een schaap in hout te snijden en daarbij nog de hele stal te maken. Dit alles voor een prijs, zó belachelijk laag, dat zijn kosten in Oisterwijk er niet eens mee gedekt werden. Het VVV-bestuur vroeg hem zijn eigen beeltenis vast te leggen, opdat ouders hun kinderen de man kunnen wijzen, die zo bijzonder veel van Oisterwijk hield en zoveel schoons heeft geschonken. Op deze wijze zal mede hierdoor zijn geest hier blijven voortleven.

N.M. Kuik overleed op 27 februari 1964.

zelfportret Nico van Kuik